Het moet een vreemd gezicht geweest zijn, het schouwspel dat zich jaarlijks een paar dagen voor Allerheiligen afspeelde bij de galgen van Barcelona. Het Broederschap van de Maagd van de Hopelozen verwijderden daar de rottende en vaak door aaseters aangevreten lichamen van de gehangenen.
De broeders kregen aan het begin van de 15e eeuw van de autoriteiten toestemming voor hun nobele arbeid. Voordien hingen de lijken van de gehangenen soms jarenlang aan een van de vijf galgen van de stad, als afschrikwekkend voorbeeld voor aspirant-misdadigers. Dat wat er daarna nog restte, werd gedumpt in een graf aan de voet van de galg.
Vanaf de 15 eeuw ging dat dus anders. De broeders begroeven de gehangenen in een aparte hoek van de begraafplaats van de kathedraal, die om die reden ook bekend stond als de Begraafplaats van de Veroordeelden. En zo vonden de misdadigers hun laatste rustplaats vlak naast eerbiedwaardige gildeleden, wier altaren en kapellen nog steeds te bewonderen zijn in de kathedraal.
Pestepidemie
De kerkhoven zijn sinds lang verdwenen uit de oude binnenstad van Barcelona. Al in 1787 verbood de Spaanse koning Karel III bij koninklijk besluit het begraven van de doden in zowel binnen de kerken als daar buiten, op de hoven.
Directe aanleiding was de pestepidemie die Spanje een paar eerder, in 1781, had geteisterd en waarvan een begraafplaats in de Baskische provincie Guipúzcoa de bron zou zijn. In Barcelona werden vooral de kerkhoven van de Santa Maria del Mar (de Fossar de les Morreres) en die van de Santa Maria del Pi als ziektebronnen aangewezen.
Nu had Barcelona al sinds 1775 een begraafplaats ver buiten de ommuurde stad, in de nieuwe industriewijk Poblenou. Toch namen vooral veel edelen, rijke burgers en ook geestelijken het niet zo nauw met het Koninklijke verbod. Liever knus begraven in mijn ´eigen´ kerk, dan in zo´n ver buitengewest als Poble Nou, luidde het parool. Vandaar dat je in Barcelonese kerken nog talloze grafstenen aantreft van ver na 1787.
De kerkhoven echter, hadden hun langste tijd gehad, al had dat meer te maken met ruimtegebrek dan met angst voor enge ziektes. Begin negentiende eeuw stikte Barcelona bijna letterlijk binnen haar middeleeuwse muren. Om wat lucht te krijgen, werd in 1821 begonnen met het omtoveren van de kerkhoven in openbare pleinen. De doden werden opgegraven en overgebracht naar hun nieuwe laatste rustplaatsen, buiten de stadsmuren.
U als toerist zwerft die dag mogelijk liever door de oude binnenstad. Misschien wel bezoekt u het Plaça Sant Felip Neri. Voor een blik op de kerk waar Gaudí elke avond ging bidden. Of om met eigen ogen het huis te zien van de mysterieuze Nuria, een van de hoofdfiguren uit Carlos Ruiz Zafóns De Schaduw van de Wind. Maar ach, sta dan ook even stil bij degenen die daar, pal onder u, ooit begraven lagen. Op de Begraafplaats van de Veroordeelden.
De broeders kregen aan het begin van de 15e eeuw van de autoriteiten toestemming voor hun nobele arbeid. Voordien hingen de lijken van de gehangenen soms jarenlang aan een van de vijf galgen van de stad, als afschrikwekkend voorbeeld voor aspirant-misdadigers. Dat wat er daarna nog restte, werd gedumpt in een graf aan de voet van de galg.
Vanaf de 15 eeuw ging dat dus anders. De broeders begroeven de gehangenen in een aparte hoek van de begraafplaats van de kathedraal, die om die reden ook bekend stond als de Begraafplaats van de Veroordeelden. En zo vonden de misdadigers hun laatste rustplaats vlak naast eerbiedwaardige gildeleden, wier altaren en kapellen nog steeds te bewonderen zijn in de kathedraal.
De kerkhoven zijn sinds lang verdwenen uit de oude binnenstad van Barcelona. Al in 1787 verbood de Spaanse koning Karel III bij koninklijk besluit het begraven van de doden in zowel binnen de kerken als daar buiten, op de hoven.
Directe aanleiding was de pestepidemie die Spanje een paar eerder, in 1781, had geteisterd en waarvan een begraafplaats in de Baskische provincie Guipúzcoa de bron zou zijn. In Barcelona werden vooral de kerkhoven van de Santa Maria del Mar (de Fossar de les Morreres) en die van de Santa Maria del Pi als ziektebronnen aangewezen.
Nu had Barcelona al sinds 1775 een begraafplaats ver buiten de ommuurde stad, in de nieuwe industriewijk Poblenou. Toch namen vooral veel edelen, rijke burgers en ook geestelijken het niet zo nauw met het Koninklijke verbod. Liever knus begraven in mijn ´eigen´ kerk, dan in zo´n ver buitengewest als Poble Nou, luidde het parool. Vandaar dat je in Barcelonese kerken nog talloze grafstenen aantreft van ver na 1787.
De kerkhoven echter, hadden hun langste tijd gehad, al had dat meer te maken met ruimtegebrek dan met angst voor enge ziektes. Begin negentiende eeuw stikte Barcelona bijna letterlijk binnen haar middeleeuwse muren. Om wat lucht te krijgen, werd in 1821 begonnen met het omtoveren van de kerkhoven in openbare pleinen. De doden werden opgegraven en overgebracht naar hun nieuwe laatste rustplaatsen, buiten de stadsmuren.
De Schaduw van de Wind
En zo is het tot nu. Vandaag, 1 november, is het Allerheiligen en bezoeken de Barcelonezen de begraafplaatsen van onder meer Poblenou en de Montjuïc. Daar leggen ze bloemen op de graven van overleden geliefden en poetsen ze de stenen schoon.
U als toerist zwerft die dag mogelijk liever door de oude binnenstad. Misschien wel bezoekt u het Plaça Sant Felip Neri. Voor een blik op de kerk waar Gaudí elke avond ging bidden. Of om met eigen ogen het huis te zien van de mysterieuze Nuria, een van de hoofdfiguren uit Carlos Ruiz Zafóns De Schaduw van de Wind. Maar ach, sta dan ook even stil bij degenen die daar, pal onder u, ooit begraven lagen. Op de Begraafplaats van de Veroordeelden.