|
Sant Pere de les Puel·les, begin vorige eeuw. |
Het wordt wel eens vergeten maar ooit was Barcelona Moors. In 711 landden de Moren op het Iberisch schiereiland. Twee jaar later al, in 713, namen ze zonder slag of stoot Barcelona in. Aan hun bewind kwam een kleine eeuw later een einde. In 801 gooide
Lodewijk de Vrome de Moren de stad uit en werd Barcelona deel van het grote keizerrijk van vader Karel de Grote. De opgetogen veroveraars bouwden op een naburige heuvel, El Cogoll, een kapel gewijd aan de heilige Sadurní (
Saturnino de Tolosa,). Veel later, in 945, werd de kapel deel van een door graaf
Sunyer gesticht vrouwenklooster van de benedictijner orde. Het klooster was gewijd aan Sant Pere (de heilige Petrus), maar omdat de bewoners meisjes waren,
puellaes in het Latijn, noemden de immer inventieve Barcelonezen het al gauw Sant Pere de les Puel·les. In het klooster, waarvan nu nog alleen de zwaar gerestaureerde kerk overeind staat, lagen ooit de resten begraven van Sunyers vermoorde zusje, prinses Riquelda. Althans, dat wil de volgende legende:
In 859 arriveert in Barcelona een monnik, Joan Garí geheten. De eenvoudige broeder maakt meteen een verpletterende indruk op de Barcelonezen. Hij bidt alle dagen in de kathedraal (een door de Visigoten gebouwde kapel, met de bouw van de huidige kathedraal op dezelfde locatie werd pas in 1298 begonnen). De aalmoezen die hij ontvangt, verdeelt hij gelijk weer onder de armen. Alsof dat niet genoeg is, blijkt Joan ook nog eens een enorm getalenteerde gebedsgenezer te zijn. Dagelijks stromen de Barcelonezen toe en vragen de veelzijdige monnik om advies over de meest uiteenlopende zaken. Uiteraard zijn ook Joan´s helende bidkwaliteiten erg populair.
Schare fans
Een echte monnik echter, wil geen schare fans, maar rust en stilte. Van bisschop Evildo krijgt Joan Garí toestemming op zich terug te trekken in een grot op de heilige berg Montserrat. Daar wijdt hij zich de eerste dagen aan meditatie en contemplatie. Maar helaas, al gauw weten de hulpbehoevende Barcelonezen hem ook hier te vinden. Zelfs graaf
Wilfried de Harige heeft de wondermonnik nodig. Wilfrieds dochter Riquilda lijdt aan een geheimzinnige ziekte, waar letterlijk en figuurlijk geen kruid tegen is gewassen. Het meisje heeft hevige stuiptrekkingen en schreeuwt tegen onzichtbare wezen. Mogelijk gaat het om een geval van duivelse bezetenheid, concluderen de geneesheren van de graaf. Waarop de wanhopige Wilfried besluit om Riquilda een tijdje uit logeren te sturen bij Garí in zijn berggrot.
Na enig protest - zo´n kale grot is toch geen verblijfplaats voor een prinses, ook al gedraagt ze zich niet zo koninklijk - gaat Garí overstag. Dus vertrekt Riquilda schreeuwend en tierend naar Montserrat, met flink aantal ridders als escorte. Bij hun aankomst op de berg maakt Garí het kruisteken, bij wijze van begroeting. Tot ieders verbazing echter, komt uit Riquilda een demon tevoorschijn, in de gedaante van een gifgroene slang.
Listig en vasthoudend
De slang vlucht en de prinses gedraagt zich weer als een echte prinses. Toch wil Garí haar nog enige tijd in observatie te houden. Je kunt immers nooit weten. De duivel is een listig wezen, en vasthoudend is hij ook.
Dat blijkt ook nu. Een paar nachten verder komt hij terug. Dit keer heeft de duivel het op Joan voorzien. Hij glipt de grot binnen en fluistert de brave broeder, die op dat moment de meest onschuldige dromen droomt, allerlei wellustige gedachten in. De monnik schrikt in zeer opgewonden staat wakker en voegt gelijk maar de daad bij zijn gedachten: hij vergrijpt zich aan de prinses.
Joan voegt gelijk de daad bij zijn gedachten: hij vergrijpt zich aan de prinses
Overmand door schaamte raakt Joan vervolgens helemaal het juiste spoor bijster. Hij wurgt de prinses en begraaft haar lijk vlakbij de grot. Bij het ochtendgloren dringt eindelijk de waarheid door bij de Joan. Huilend stort hij ter aarde en vraagt God om vergiffenis. Het antwoord komt van een innerlijk stem. Die zegt dat Joan voor vergeving maar bij Gods vertegenwoordiger op aarde moet aankloppen.
Op naar de paus in Rome dus. Op het strand van Barcelona vraagt Joan aan vissers om hem mee te nemen, de Middellandse Zee op. De vissers reageren verschrikt en zeggen hem op te hoepelen. Ze nemen geen melaatsen mee aan boord. Waarop Joan zijn gezicht aanraakt en merkt dat dit bedekt is met afgrijselijke korsten.
Verloren ziel
Twee jaar doet de afzichtelijke monnik erover om Rome te bereiken. Wanneer hij eindelijk bij de paus arriveert, verdwijnen de korsten als bij toverslag. Waarmee voorlopig al het positieve nieuws is verteld, want vergiffenis schenken, dat doet de Paus niet.
“Je hebt je als een beest gedragen, daarom zal je voortaan moeten leven als een beest, dat is je straf”, spreekt de paus
“Ik heb mijn ziel voorgoed verloren”, weeklaagt Joan.
“Niemand verliest zijn ziel zolang hij in deze wereld is”, reageert de paus. “Tijdens je leven kun je blijven hopen op Gods vergiffenis.”
“En hoe weet ik dat God mij heeft vergeven”, vraag Joan.
Een goede vraag. De paus sluit zijn ogen en gooit het hoofd in de nek, hopend op een ingeving van boven. Die komt. “Je zult het horen uit de mond van een baby.”
Maar half gerustgesteld begint broeder Joan aan de twee jaar lange terugreis naar Montserrat. Op handen en voeten, zoals de paus had bevolen en zich voedend met het schaarse gras langs de lange, lange Romeins heerweg. Eindelijk op de heilige berg aangekomen, ziet Joan hoe zijn hele lichaam behaard raakt als dat van een beer, zijn nagels groeien uit tot klauwen. Ondertussen verschrompelen zijn kleren, totdat ze uiteindelijk helemaal verdwenen zijn. De gelijkenis met een wild dier, kortom, is méér dan treffend.
'Je hebt je als een beest gedragen, daarom zal je voortaan moeten leven als een beest'
Triomftocht
Dat vindt ook het jachtgezelschap dat onder leiding van graaf Wilfried de Harige - die er vergeleken met Jaon Garí uitziet als een tienjarige koorknaap - op een dag het harige beest vangt. Het vreemde wezen wordt in triomftocht naar Barcelona gevoerd en op het Plaça del Rei aan het toegestroomde volk getoond. Liggend op de grond zet broeder Garí het maar weer eens op een huilen. Ook zijn kruisteken vergeet hij niet. Dat is voor de toekomstige graaf van Mir hét moment om het woord te nemen. Vanaf de armen van vader Wilfried spreekt de drie dagen oude peuter de volgende gedenkwaardige woorden:
“Sta op Joan Garí, want God heeft je vergeven.”
'Sta op Joan Garí, want God heeft je vergeven'
Eenmaal weer op de been bekent Garí grif zijn gruwelijkheden aan de verbijsterde graaf. Als God zelf een misdadiger vergeeft, dan heeft een eenvoudige graaf zich daar bij neer te leggen. Dus klieft Wilfried
niet met zijn zwaard Garí’s harige hoofd van diens even harige romp. In plaats daarvan schenkt hij de moordenaar van zijn dochter een fraai stel kleren. Waarop graaf en monnik koers zetten richting Montserrat, om daar de stoffelijke resten van Riquilda op te graven.
Moeder Gods
De verdere loop van het verhaal is enigszins duister. In de meest vrolijke versie zit Riquilda al springlevend en gezond te wachten in Garí`s grot. Een misschien wat realistischer variant wil dat het niet Riquilda is die het gezelschap opwacht, maar een beeld van Moeder Gods, dat subiet de naam Mare de Déu de Montserrat krijgt. Voor Riquilda geldt in deze versie echter: dood is dood. Haar stoffelijke resten belanden eerst in de vroege kathedraal, om later te verhuizen naar het convent van de Puel·les.
Hoe het met Garí is afgelopen? Daarover zwijgen alle versies van de legende grotendeels. In de navertelling van Joan de Déu Prats –waarop bovenstaande weergave grotendeels is gebaseerd – gaat Garí om te beginnen naar de kapper, althans dat vermoedt de auteur. Een beetje vreemd is dat wel. Het is natuurlijk veel logischer dat Joan door een ingreep van Boven binnen twee tellen zijn monnikenhuidje terugkreeg. Een schrijver met 'God' in zijn achternaam zou dat moeten weten.
BCN BITES - kijk voor meer nieuws over Barcelona en Catalonië op onze Facebook pagina!