De Surinaamse schrijver Albert Helman woonde in Barcelona tijdens de gebeurtenissen van juli 1936. Helman schreef over de Spaanse Burgeroorlog reportages voor meerdere Nederlandse kranten en tijdschriften. Een aantal werd in 1937 gebundeld en uitgebracht onder de titel De Sfinx van Spanje. Vandaag deel 2 van zijn ooggetuigeverslag: de gevechten van 19 en 20 juli.
De volgende morgen in alle vroegte werd ik gewekt door schoten. Geïsoleerde
knallen en het doffe dreunen van kanonnen in de verte. Daartussen gaapte een doodse
stilte. Geen tram ging voorbij, geen auto. Ik wist uit ervaring wat deze stilte betekende:
Algemene staking. Juanito had dus toch gelijk gehad... Ik snelde de straat op.
Het werd een gedenkwaardige Zondag, een van de drie, vier dagen die een mens
nooit meer vergeet.
Daar wij aan de rand van de stad woonden, waren wij volkomen afgesneden. Geen
nieuws drong tot ons door, er viel niet aan concrete berichten te komen. Maar het
dreunen van de kanonnen zei genoeg.
Alvorens de stad in te gaan, klommen wij op een van de heuvels die naar de
Tibidabo omhoogleiden, en van daar uit konden wij geheel de uitgestrekte stad
overzien. Verscheidene vliegtuigen cirkelden onheilspellend boven de centrale wijken
en rondom het fort Montjuich dat de haven beheerst. Dikke rookpluimen stegen van
verschillende punten op. Brandende kerken! Brandende kloosters! Dikwijls waren
gehele stadswijken door de rook verhuld.
Bijwijlen werd zo intensief geschoten, dat er geen twijfel aan kon bestaan of er
werden echte veldslagen geleverd. Het was aangrijpend in de starre, blauwe, van
brandlucht bezwangerde zondagmorgen. De straten beneden ons waren uitgestorven.
Slechts op de heuvel zaten hier en daar nog andere mensen met angstige gezichten
omlaag te staren naar de dreunende stad.
Toen wij de heuvel weer afklommen, wisten wij één ding met zekerheid: een tocht
door de stad zou levensgevaarlijk zijn. Maar de onwetendheid, het isolement was
ondraaglijk. Waar was Juanito? Wat deden de overige vrienden en kameraden? Wij
besloten een voorzichtige verkenningstocht te beginnen; hoe hadden wij zo dom
kunnen zijn die nacht naar huis te gaan. Allen hadden het geweten, waren er bijtijds
bij geweest...
Slechts zeer weinig mensen kwamen wij tegen op straat. Haastig en schuw, met
sombere gezichten. Op de kleine Plaza, een kwartier van onze woning verwijderd,
vonden wij enige mannen bijeen op het terras van een klein café, dat maar half
geopend was. De meeste ijzeren rolluiken waren nog neergelaten. Met hun gedempte
stemmen zaten de mannen druk te redeneren. Wij zetten ons in hun buurt om enig
nieuws te kunnen opvangen, doch nadat zij ons wantrouwig van terzijde hadden
aangezien, vervolgden zij met nòg zachtere stem hun gesprek.
De kellner die ons bediende, was hermetisch en afgetrokken. ‘Ik weet van niets.’
zei hij. ‘Er wordt geschoten. Waarschijnlijk een militaire opstand... Iedereen had het
wel kunnen voorspellen dat...’
Hij voltooide zijn zin niet. Er was een plotseling tumult, een auto suisde over het
pleintje en verdween in een andere straat. Op de rugzijde stond met grote ruwe
krijtletters: ‘C.N.T.’ geschreven.
Wat betekende dat? Vlucht? Occupatie?
Een tweede auto kwam aangesuisd. Hij hield midden op het plein stil. Aan alle
kanten loerden geweerlopen naar buiten. Aan alle kanten was het opschrift ‘C.N.T.’
aangebracht. Uit de auto kwamen een man en een vrouw; de overigen bleven zitten,
en spiedden onophoudelijk om zich heen. De man richtte een revolver op onze kleine
groep en riep kort en scherp: ‘Manos arriba!’ (handen omhoog!). De vrouw trad op
ons toe. Zij zwaaide in haar rechterhand een grote hamer. Nooit zal ik het gezicht
van deze jonge arbeidster vergeten. Het was als droeg ze slechts bij toeval haar ruw
zwart kleed. Haar gezicht had een harde, vastberaden uitdrukking. Zij richtte een
vraag die ik niet verstaan kon aan de mannen die met opgeheven handen naar haar toe liepen.
Dan een korte woordenwisseling tussen haar en de inzittenden van de auto, die met dreigende gezichten naar ons keken. En terwijl wij langzaam de handen lieten zakken, zette zich de auto met de revolutionairen weer in beweging. Hij maakte voorzichtig een toer rondom het gehele plein, en verdween dan even plots als hij gekomen was.
Gewapende arbeiders... dat was dus de Revolutie...
Wij stonden op met kloppende harten, konden niet meer drinken van de emotie.
En wij hadden ook geen lust een tweede maal in deze pijnlijke situatie te geraken,
voor het proletariaat waartoe wij zelf behoorden ‘handen omhoog’ te moeten staan.
Als stonden wij aan de andere zijde...
Tegelijk met ons verlieten ook de andere lieden het café, en de bezitter liet nu het
laatste rolluik naar beneden ratelen. Het schieten was weer luider geworden, de straten
waren volkomen leeg. Van welke hoek zouden de verdwaalde kogels komen? In
welke straat zou ons plotseling de eerste charge verrassen?
Onze woning lag nog als een veilige burcht tegen zijn heuvelflank. Maar het was
een onrustige nacht die wij er doorbrachten, want er werd nu schier ononderbroken
geschoten, ofschoon het niet zo luid aandeed als overdag.
20 juli
Maandagochtend was despanning niet meer uit te houden. Het schieten in de nabije verte duurde voort, envan onze heuvel uit zagen wij steeds meer gebouwen in brand. Thans scheen ook deSagrada Familia rook uit te slaan, deze vreselijke stenen sigarenkoker van Gaudí, waarop de Catalanen zo trots zijn, en die eeuwig een moderne ruïne zal blijven,
omdat de ondernemers geen geld meer hebben en wachten moeten totdat de armen
genoeg geschonken hebben om weer verder aan dit monument van wansmaak te
kunnen bouwen.
Een steeds dikkere rook steeg op van de voet der torens; het brandde
al urenlang, en een rooknevel hing over de gehele wijk, een uitgesproken
arbeiderswijk. De kerk van Bonanova, vlak bij ons, brandde reeds sinds gisteren; een arbeider op de heuvel enkele huizen daar vandaan woonde, vertelde ons, dat men er wapens en munitie had gevonden.
Alles had ik eerder verwacht, dan dat de kerken tot arsenalen, forten en kazernes zouden dienen, en de kloosters, - zelfs vrouwenkloosters, - tot hoofdkwartieren van de militairen. Toch bleek de waarheid hiervan al aanstonds bij het bezoeken van die
wijken, waaruit de gevechten reeds waren weggeluwd om op andere punten te worden voortgezet. Daar stonden de ooggetuigen en de bezoekers in kleine groepjes bijeen,
en de eersten wezen precies aan, hoe de machinegeweren op de torens en de daken van de kerken opgesteld waren. Zij wezen ons de gaten in de tegenoverliggende muren, die alleen van die punten uit hadden kunnen ontstaan.
Op de Rambla, een der drukste handelsstraten van de stad, werden de civiele voorbijgangers regelrecht onder vuur genomen van een kerk uit, die zoals kort daarop bleek, door middel vaneen geheime gang met een kantoorgebouw daarnaast verbonden was. De aanval bleek zorgvuldig voorbereid.
Het rechte van wat er gebeurde kwamen wij nog altijd niet te weten. De enkele
mensen die wij spraken, waren er zelf niet achter. Ieder zag slechts het accidentele
van bepaalde straatgevechten, bepaalde overwinningen. Maar omtrent de politieke
betekenis die dit alles bezat, tastten wij nog volkomen in het duister. Die was niet te
overzien.
Des avonds gingen wij wederom naar onze Plaza, die ditmaal drukker bevolkt
bleek. Een troep jonge arbeiders stond er opgewonden te debatteren. Een paar hielden
het blad van een krant in de hand, en in groepjes stonden de anderen er omheen om
mee te kunnen lezen. Wij drongen ertussen, er was eindelijk nieuws!
Het was de ‘Solidaridad Obrera’, het orgaan van de anarchisten. Wij lazen slechts
de opschriften, om in het halfdonker zo snel mogelijk alles te kunnen begrijpen:
‘Arbeiders, bewapent u. Proletarische broeders, trekt als één man op ten oorl... De
verraders, generaal Goded met vier van zijn medeplichtigen, gevangen genomen. Te wapen, kameraden! Ieder melde zich aan bij zijn syndicaat om wapens en munitie te ontvangen. Proletariaat van Catalonië, wij zullen gemeenschappelijk de fascistische rebellen verslaan!’
Het blad werd ons uit de handen getrokken, maar wij hadden genoeg gezien.
Plotseling raasde een vrachtauto op ons toe, vol bewapende arbeiders. Maar niemand
op de Plaza was meer bang, het waren ‘de onzen’ die immers de macht in handen
hadden. Men stormde om de vrachtauto heen. - ‘Salud, camaradas! Hebben jullie
kranten?’
Neen, ze hadden er geen. Een korte uitwisseling van indrukken volgde, en de auto
raasde verder. Er kwam er wéér een. Ditmaal vol met blauwe uniformen. Guardia
de Asalto, de spaanse stor-politie. De wagen hield stil, en ik kon nauwelijks mijn
ogen geloven: zij hieven de gebalde vuist op, en groetten: ‘Salud, camaradas!’ Het
was een zeldzame sensatie, deze professionele verdedigers van de machthebbers de
groet te zien brengen van het uitgebuite volk. Toen wij de dag daarop een Guardia
Civil (maréchaussée) een arbeider zagen omhelzen, begon alles op een sprookje te
lijken.
Toevalligerwijze bemerkten wij in een voorbijrazende auto Juanito, en nog een
andere bekende, Paco. Ook zij hadden ons gezien en stopten. Wij bestormden elkander
met vragen. Paco en Juanito waren beiden bewapend, met revolvers die zij reeds ontzekerd in de hand hielden. Een paar der inzittenden bezaten ook geweren: een jachtgeweer en
een goede karabijn.
‘Vechten jullie niet mee?’ vroeg Juanito met ironische verbazing.
‘Vreemdelingen...’ zei Paco, een tikje verachtelijk.
Maar de mannelijke ijdelheid zette hen over de lichte teleurstelling heen, dat wij slechts toeschouwers gebleven waren. En zij begonnen opgewonden de toedracht van zaken te vertellen.
De officieren van een paar aan de rand van de stad liggende kazernes hadden hun
manschappen getracteerd op cognac, en ze toen de straat op gecommandeerd ‘ter
verdediging van de republiek.’ Bij het universiteitsgebouw vond het eerste treffen
plaats, een tweede troep rukte van het Noorden aan, een derde van de haven uit. Zo
zouden zij het centrum van de stad als het ware kunnen insluiten. Maar de
patrouilledienst der arbeiders had goed gefunctioneerd; uit zijstraten, hoeken en
portieken drongen zij te voorschijn, verschansten zich achter stenen banken en bomen,
en namen de verraste soldaten onder vuur. De officieren voerden licht veldgeschut
en machinegeweren aan; de kanonnen werden door er op los stormende mannen en
vrouwen genomen, die ze veroverden met de blote handen, of met geen ander wapen
dan knuppel en keukenmes.
‘Hoe zijn jullie dan aan vuurwapens gekomen?’ vroeg ik. ‘Een paar kameraden
uit het havenbedrijf wisten, dat er een schip vol wapens aan een der kaden lag. Dat
schip hebben we met behulp van kameraden van de F.A.I. zondagochtend in alle
vroegte leeggehaald. En toen wij eenmaal de kazernes en de kloosters hadden, waarin
wij stormenderhand zijn binnengedrongen, kwam er genoeg te voorschijn.’
Juanito scheen jaren ouder geworden te zijn in die enkele uren.
‘De twee grootste slagen,’ sprak Paco, de bedaardere, ‘zijn op de Plaza de Cataluña
en in het havenkwartier, bij de Capitanía geleverd, vanwaar de Rebellen het
hoofdcommando voerden. De telefooncentrale is regelrecht belegerd en met
geschutvuur genomen. Maar wij wisten, dat dit gebouw tot elke prijs in onze handen
moest blijven.
Aan de overkant hadden de militairen zich in het Hotel Colón sterk
gemaakt. We hebben ze er ook uit gekregen, net als uit de Capitanía.’
‘En hoeveel verliezen?’ vroeg mijn gezel.
Veel. Doden en gewonden tezamen: enige honderden minstens.’
‘Caramba!’
Bij de haven was Ascaso gevallen, de bekende anarchistenvoorman. C.N.T. en
F.A.I. hadden de morele leiding van de tegenweer gehad. Bijna alle arbeiders droegen
het zwart-rood van de Anarchistische Federatie, en de auto's waren met hún letters
beschilderd. Ook Estat Català (regionalisten) en P.O.U.M. (revolutionaire socialisten)
vielen op. Van de P.S.U. (IIIde Internationale) was aanvankelijk het minst te
bemerken, wat wel merkwaardig is voor een partij die zich later het breedst gemaakt
heeft.
Wij besloten elkander de volgende morgen in de stad te ontmoeten. Een
waanzinnige afspraak. Maar de weg erheen was vol sensaties. Door de lege straten
suisden voortdurend auto's met gewapende arbeiders, vele thans ook bedekt met
matrassen en beddegoed; iedereen voerde zijn eigen nachtlogies met zich mee in
deze bewogen tijd. Men begroette elkaar met luide roepen: ‘Viva la República!’
‘Vivaaaa!!’
Meer info over De Sfinx van Spanje:
http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/boeken/2011/mei/Boek-van-de-week-De-sfinx-van-Spanje.html
http://www.npogeschiedenis.nl/ovt/afleveringen/2011/OVT-08-05-2011/Albert-Helman-en-de-Spaanse-Burgeroorlog.html
Barcelona Revisited - Bijzondere fiets- en wandeltours door Barcelona
BCN BITES - kijk voor meer nieuws over Barcelona en Catalonië op onzeFacebook pagina!
De volgende morgen in alle vroegte werd ik gewekt door schoten. Geïsoleerde
knallen en het doffe dreunen van kanonnen in de verte. Daartussen gaapte een doodse
stilte. Geen tram ging voorbij, geen auto. Ik wist uit ervaring wat deze stilte betekende:
Algemene staking. Juanito had dus toch gelijk gehad... Ik snelde de straat op.
Het werd een gedenkwaardige Zondag, een van de drie, vier dagen die een mens
nooit meer vergeet.
Het Plaça de Catalunya, 20 juli 1936. |
Daar wij aan de rand van de stad woonden, waren wij volkomen afgesneden. Geen
nieuws drong tot ons door, er viel niet aan concrete berichten te komen. Maar het
dreunen van de kanonnen zei genoeg.
Het werd een gedenkwaardige Zondag, een van de drie, vier dagen die een mens nooit meer vergeet
Tibidabo omhoogleiden, en van daar uit konden wij geheel de uitgestrekte stad
overzien. Verscheidene vliegtuigen cirkelden onheilspellend boven de centrale wijken
en rondom het fort Montjuich dat de haven beheerst. Dikke rookpluimen stegen van
verschillende punten op. Brandende kerken! Brandende kloosters! Dikwijls waren
gehele stadswijken door de rook verhuld.
Het Capucijner-convent in het district Sarrià, 19 juli 1936. |
Bijwijlen werd zo intensief geschoten, dat er geen twijfel aan kon bestaan of er
werden echte veldslagen geleverd. Het was aangrijpend in de starre, blauwe, van
brandlucht bezwangerde zondagmorgen. De straten beneden ons waren uitgestorven.
Slechts op de heuvel zaten hier en daar nog andere mensen met angstige gezichten
omlaag te staren naar de dreunende stad.
Straatbeeld in het district Sant Andreu, 19 juli 1936. |
Toen wij de heuvel weer afklommen, wisten wij één ding met zekerheid: een tocht
door de stad zou levensgevaarlijk zijn. Maar de onwetendheid, het isolement was
ondraaglijk. Waar was Juanito? Wat deden de overige vrienden en kameraden? Wij
besloten een voorzichtige verkenningstocht te beginnen; hoe hadden wij zo dom
kunnen zijn die nacht naar huis te gaan. Allen hadden het geweten, waren er bijtijds
bij geweest...
Slechts zeer weinig mensen kwamen wij tegen op straat. Haastig en schuw, met
sombere gezichten. Op de kleine Plaza, een kwartier van onze woning verwijderd,
vonden wij enige mannen bijeen op het terras van een klein café, dat maar half
geopend was. De meeste ijzeren rolluiken waren nog neergelaten. Met hun gedempte
stemmen zaten de mannen druk te redeneren. Wij zetten ons in hun buurt om enig
nieuws te kunnen opvangen, doch nadat zij ons wantrouwig van terzijde hadden
aangezien, vervolgden zij met nòg zachtere stem hun gesprek.
De kellner die ons bediende, was hermetisch en afgetrokken. ‘Ik weet van niets.’
zei hij. ‘Er wordt geschoten. Waarschijnlijk een militaire opstand... Iedereen had het
wel kunnen voorspellen dat...’
Hij voltooide zijn zin niet. Er was een plotseling tumult, een auto suisde over het
pleintje en verdween in een andere straat. Op de rugzijde stond met grote ruwe
krijtletters: ‘C.N.T.’ geschreven.
Wat betekende dat? Vlucht? Occupatie?
Een tweede auto kwam aangesuisd. Hij hield midden op het plein stil. Aan alle
kanten loerden geweerlopen naar buiten. Aan alle kanten was het opschrift ‘C.N.T.’
aangebracht. Uit de auto kwamen een man en een vrouw; de overigen bleven zitten,
en spiedden onophoudelijk om zich heen. De man richtte een revolver op onze kleine
groep en riep kort en scherp: ‘Manos arriba!’ (handen omhoog!). De vrouw trad op
ons toe. Zij zwaaide in haar rechterhand een grote hamer. Nooit zal ik het gezicht
van deze jonge arbeidster vergeten. Het was als droeg ze slechts bij toeval haar ruw
zwart kleed. Haar gezicht had een harde, vastberaden uitdrukking. Zij richtte een
vraag die ik niet verstaan kon aan de mannen die met opgeheven handen naar haar toe liepen.
Thans scheen ook de Sagrada Familia rook uit te slaan, deze vreselijke stenen sigarenkoker van Gaudí
Dan een korte woordenwisseling tussen haar en de inzittenden van de auto, die met dreigende gezichten naar ons keken. En terwijl wij langzaam de handen lieten zakken, zette zich de auto met de revolutionairen weer in beweging. Hij maakte voorzichtig een toer rondom het gehele plein, en verdween dan even plots als hij gekomen was.
Gewapende arbeiders... dat was dus de Revolutie...
Wij stonden op met kloppende harten, konden niet meer drinken van de emotie.
En wij hadden ook geen lust een tweede maal in deze pijnlijke situatie te geraken,
voor het proletariaat waartoe wij zelf behoorden ‘handen omhoog’ te moeten staan.
Als stonden wij aan de andere zijde...
Barricades in Gràca. |
Tegelijk met ons verlieten ook de andere lieden het café, en de bezitter liet nu het
laatste rolluik naar beneden ratelen. Het schieten was weer luider geworden, de straten
waren volkomen leeg. Van welke hoek zouden de verdwaalde kogels komen? In
welke straat zou ons plotseling de eerste charge verrassen?
Onze woning lag nog als een veilige burcht tegen zijn heuvelflank. Maar het was
een onrustige nacht die wij er doorbrachten, want er werd nu schier ononderbroken
geschoten, ofschoon het niet zo luid aandeed als overdag.
20 juli
Maandagochtend was despanning niet meer uit te houden. Het schieten in de nabije verte duurde voort, envan onze heuvel uit zagen wij steeds meer gebouwen in brand. Thans scheen ook deSagrada Familia rook uit te slaan, deze vreselijke stenen sigarenkoker van Gaudí, waarop de Catalanen zo trots zijn, en die eeuwig een moderne ruïne zal blijven,
omdat de ondernemers geen geld meer hebben en wachten moeten totdat de armen
genoeg geschonken hebben om weer verder aan dit monument van wansmaak te
kunnen bouwen.
De Sagrada Família, 20 juli 1936. |
Een steeds dikkere rook steeg op van de voet der torens; het brandde
al urenlang, en een rooknevel hing over de gehele wijk, een uitgesproken
arbeiderswijk. De kerk van Bonanova, vlak bij ons, brandde reeds sinds gisteren; een arbeider op de heuvel enkele huizen daar vandaan woonde, vertelde ons, dat men er wapens en munitie had gevonden.
Alles had ik eerder verwacht, dan dat de kerken tot arsenalen, forten en kazernes zouden dienen, en de kloosters, - zelfs vrouwenkloosters, - tot hoofdkwartieren van de militairen. Toch bleek de waarheid hiervan al aanstonds bij het bezoeken van die
wijken, waaruit de gevechten reeds waren weggeluwd om op andere punten te worden voortgezet. Daar stonden de ooggetuigen en de bezoekers in kleine groepjes bijeen,
en de eersten wezen precies aan, hoe de machinegeweren op de torens en de daken van de kerken opgesteld waren. Zij wezen ons de gaten in de tegenoverliggende muren, die alleen van die punten uit hadden kunnen ontstaan.
De Rambla, 19 juli 1936. |
Op de Rambla, een der drukste handelsstraten van de stad, werden de civiele voorbijgangers regelrecht onder vuur genomen van een kerk uit, die zoals kort daarop bleek, door middel vaneen geheime gang met een kantoorgebouw daarnaast verbonden was. De aanval bleek zorgvuldig voorbereid.
Het rechte van wat er gebeurde kwamen wij nog altijd niet te weten. De enkele
mensen die wij spraken, waren er zelf niet achter. Ieder zag slechts het accidentele
van bepaalde straatgevechten, bepaalde overwinningen. Maar omtrent de politieke
betekenis die dit alles bezat, tastten wij nog volkomen in het duister. Die was niet te
overzien.
Des avonds gingen wij wederom naar onze Plaza, die ditmaal drukker bevolkt
bleek. Een troep jonge arbeiders stond er opgewonden te debatteren. Een paar hielden
het blad van een krant in de hand, en in groepjes stonden de anderen er omheen om
mee te kunnen lezen. Wij drongen ertussen, er was eindelijk nieuws!
Het was de ‘Solidaridad Obrera’, het orgaan van de anarchisten. Wij lazen slechts
de opschriften, om in het halfdonker zo snel mogelijk alles te kunnen begrijpen:
‘Arbeiders, bewapent u. Proletarische broeders, trekt als één man op ten oorl... De
verraders, generaal Goded met vier van zijn medeplichtigen, gevangen genomen. Te wapen, kameraden! Ieder melde zich aan bij zijn syndicaat om wapens en munitie te ontvangen. Proletariaat van Catalonië, wij zullen gemeenschappelijk de fascistische rebellen verslaan!’
Juichende militieleden voor het Catalaanse regeringspaleis aan het Plaça de Sant Jaume, 20 juli 1936. |
Het blad werd ons uit de handen getrokken, maar wij hadden genoeg gezien.
Plotseling raasde een vrachtauto op ons toe, vol bewapende arbeiders. Maar niemand
op de Plaza was meer bang, het waren ‘de onzen’ die immers de macht in handen
hadden. Men stormde om de vrachtauto heen. - ‘Salud, camaradas! Hebben jullie
kranten?’
Neen, ze hadden er geen. Een korte uitwisseling van indrukken volgde, en de auto
raasde verder. Er kwam er wéér een. Ditmaal vol met blauwe uniformen. Guardia
de Asalto, de spaanse stor-politie. De wagen hield stil, en ik kon nauwelijks mijn
ogen geloven: zij hieven de gebalde vuist op, en groetten: ‘Salud, camaradas!’ Het
was een zeldzame sensatie, deze professionele verdedigers van de machthebbers de
groet te zien brengen van het uitgebuite volk. Toen wij de dag daarop een Guardia
Civil (maréchaussée) een arbeider zagen omhelzen, begon alles op een sprookje te
lijken.
Straatbeeld vlakbij de oude haven en het standbeeld van Columbus, kort na het neerslaan van de coup. |
Toevalligerwijze bemerkten wij in een voorbijrazende auto Juanito, en nog een
andere bekende, Paco. Ook zij hadden ons gezien en stopten. Wij bestormden elkander
met vragen. Paco en Juanito waren beiden bewapend, met revolvers die zij reeds ontzekerd in de hand hielden. Een paar der inzittenden bezaten ook geweren: een jachtgeweer en
een goede karabijn.
‘Vechten jullie niet mee?’ vroeg Juanito met ironische verbazing.
‘Vreemdelingen...’ zei Paco, een tikje verachtelijk.
Maar de mannelijke ijdelheid zette hen over de lichte teleurstelling heen, dat wij slechts toeschouwers gebleven waren. En zij begonnen opgewonden de toedracht van zaken te vertellen.
De officieren van een paar aan de rand van de stad liggende kazernes hadden hun
manschappen getracteerd op cognac, en ze toen de straat op gecommandeerd ‘ter
verdediging van de republiek.’ Bij het universiteitsgebouw vond het eerste treffen
plaats, een tweede troep rukte van het Noorden aan, een derde van de haven uit. Zo
zouden zij het centrum van de stad als het ware kunnen insluiten. Maar de
patrouilledienst der arbeiders had goed gefunctioneerd; uit zijstraten, hoeken en
portieken drongen zij te voorschijn, verschansten zich achter stenen banken en bomen,
en namen de verraste soldaten onder vuur. De officieren voerden licht veldgeschut
en machinegeweren aan; de kanonnen werden door er op los stormende mannen en
vrouwen genomen, die ze veroverden met de blote handen, of met geen ander wapen
dan knuppel en keukenmes.
Toen wij de dag daarop een Guardia Civil een arbeider zagen omhelzen, begon alles op een sprookje te lijken
‘Hoe zijn jullie dan aan vuurwapens gekomen?’ vroeg ik. ‘Een paar kameraden
uit het havenbedrijf wisten, dat er een schip vol wapens aan een der kaden lag. Dat
schip hebben we met behulp van kameraden van de F.A.I. zondagochtend in alle
vroegte leeggehaald. En toen wij eenmaal de kazernes en de kloosters hadden, waarin
wij stormenderhand zijn binnengedrongen, kwam er genoeg te voorschijn.’
Juanito scheen jaren ouder geworden te zijn in die enkele uren.
‘De twee grootste slagen,’ sprak Paco, de bedaardere, ‘zijn op de Plaza de Cataluña
en in het havenkwartier, bij de Capitanía geleverd, vanwaar de Rebellen het
hoofdcommando voerden. De telefooncentrale is regelrecht belegerd en met
geschutvuur genomen. Maar wij wisten, dat dit gebouw tot elke prijs in onze handen
moest blijven.
Het gehavende Telefonica-gebouw aan het Plaça de Catalunya. |
Aan de overkant hadden de militairen zich in het Hotel Colón sterk
gemaakt. We hebben ze er ook uit gekregen, net als uit de Capitanía.’
‘En hoeveel verliezen?’ vroeg mijn gezel.
Veel. Doden en gewonden tezamen: enige honderden minstens.’
‘Caramba!’
Francisco Ascaso op de Rambla, een paar minuten voor zijn dood. |
Bij de haven was Ascaso gevallen, de bekende anarchistenvoorman. C.N.T. en
F.A.I. hadden de morele leiding van de tegenweer gehad. Bijna alle arbeiders droegen
het zwart-rood van de Anarchistische Federatie, en de auto's waren met hún letters
beschilderd. Ook Estat Català (regionalisten) en P.O.U.M. (revolutionaire socialisten)
vielen op. Van de P.S.U. (IIIde Internationale) was aanvankelijk het minst te
bemerken, wat wel merkwaardig is voor een partij die zich later het breedst gemaakt
heeft.
Wij besloten elkander de volgende morgen in de stad te ontmoeten. Een
waanzinnige afspraak. Maar de weg erheen was vol sensaties. Door de lege straten
suisden voortdurend auto's met gewapende arbeiders, vele thans ook bedekt met
matrassen en beddegoed; iedereen voerde zijn eigen nachtlogies met zich mee in
deze bewogen tijd. Men begroette elkaar met luide roepen: ‘Viva la República!’
‘Vivaaaa!!’
Meer info over De Sfinx van Spanje:
http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/boeken/2011/mei/Boek-van-de-week-De-sfinx-van-Spanje.html
http://www.npogeschiedenis.nl/ovt/afleveringen/2011/OVT-08-05-2011/Albert-Helman-en-de-Spaanse-Burgeroorlog.html
Barcelona Revisited - Bijzondere fiets- en wandeltours door Barcelona
BCN BITES - kijk voor meer nieuws over Barcelona en Catalonië op onzeFacebook pagina!