04-06-2013

Bankieren in Barcelona: in de 14e eeuw levensgevaarlijk

Waar geld is, komen problemen. Combineer geld met geloof en je hebt oorlog. Dus verhuisden de joodse geldwisselaars (canvistes) van het 14e eeuwse Barcelona op last van het stadsbestuur naar een eigen straat, de Canvis Nous. Hun christelijke collegae bleven achter in de Canvis, die vanaf toen Canvis Vell heette. Daar konden ze voortaan elkaar beschuldigen van zwendel. 

Geldwisselaars waren eigenlijk privé-banken. Ze wisselden niet alleen geld, maar  belegden ook voor hun klanten. Omdat christenen van de kerk geen winst mochten maken op geld,  maar wel op arbeid,  gaf de geldwisselaar handelsopdrachten aan kooplieden.  Het in goederen geïnvesteerde geld en een deel van de winst ging naar de geldwisselaar, die vervolgens zijn klant uitbetaalde. 
In feite ging het hier om verkapte leningen, met dit verschil dat het risico voor de geldgever was.  Leed een koopman bijvoorbeeld schipbreuk, dan was de geldgever zijn investering kwijt.

Banca rotta
Jood of niet, een corrupte geldwisselaar werd subiet uit het ambt gezet. Zijn houten wisselbank werd in tweeën gehakt. Banca rotta!  Wie om andere redenen bankroet ging, moest leven op water en brood totdat alle schulden voldaan waren. Een regel die later in de eeuw behoorlijk werd aangescherpt: binnen een jaar betalen, of kop eraf voor de eigen bank. 

De bank van een corrupte geldwisselaar werd in tweeën gehakt
Dat overkwam in 1360 ene Francesc Costellò, die op straat voor zijn kantoor werd onthoofd. In zijn roman De Kathedraal van de Zee beschrijft Ildefonso Falcones de executie als volgt:
“Alle geldwisselaars uit de stad moesten de executie op de voorste rij bijwonen. Arnau [de hoofdfiguur van de roman, en op dat moment geldwisselaar, AvdN] zag hoe Castelló´s hoofd na de trefzekere slag van de beul van zijn romp rolde. Hij had graag, als vele anderen, zijn ogen gesloten, maar kon het niet. Hij moest het zien. Het was een teken dat hij voorzichtig moest zijn, een teken dat hij nooit moest vergeten, zei hij bij zichzelf, terwijl het bloed over het schavot liep.”

Geldwisselaars aan het werk. Alleen wie garant kon staan voor zijn wisselkantoor mocht zijn wisseltafel met een kleed bedekken. Foto boven:  op de hoek van de straten Canvis Nous en Canvis Vell.

Sommige wisselaars hadden minder scrupules. Tegen het eind van de eeuw klaagden meer en meer Barcelonezen over trage terugbetaling van geïnvesteerd geld. Soms betaalden de wisselaars ook uit in de vorm van waardeloze munten in plaats van het goud dat de lener had ingelegd.


Publieke bank

Een oplossing kwam in 1401, door de instelling van de eerste publieke bank van Barcelona. Deze Taula de Canvis i Comuns Dipòsits, gevestigd pal voor de Llotja (handelsbeurs), stond garant voor het geleende geld of kostbaarheden. Bovendien konden de inleggers hun bezittingen elk moment  opeisen. Wel werd het kapitaal uitsluitend gestoken in de stad zelf, leningen aan individuele burgers werden niet verstrekt. Het publieke karakter van de bank was dus betrekkelijk, want beperkt tot mensen mét geld.

De Taula was vooral ook goed voor de stad zelf. Barcelona had na een eeuw vol rampspoed (hongersnoden, pestepidemieën, oorlogen) enorme schulden en dus een schreeuwende behoefte aan kapitaal.
 

Uiteraard – vertel ons anno 2013 wat – bieden huidige resultaten geen enkele garantie voor de toekomst:  in 1468, middenin de Catalaanse burgeroorlog, moest de Taula uitstel van betaling aanvragen.








BCN BITES - kijk voor meer nieuws over Barcelona en Catalonië op onze Facebook pagina!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten